De EU stuurde al heel vroeg aan op verplichte negatieve PCR-testen voor inreizigers vanuit andere landen naar lidstaten van de EU. De kartrekker was de IPCR (geïntegreerde regeling politieke crisisrespons). Het is volgens Van den Bos “een gremium van de NCTV’s (Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) van de lidstaten”. Het orgaan “ondersteunt snelle en gecoördineerde politieke besluitvorming op EU-niveau bij ernstige en complexe crises”, aldus de Europese Raad.

Nederland was het daar aanvankelijk niet mee eens, want het is “een zaak van nationale overwegingen”, zo staat in een e-mail van 21 oktober 2020 van het ministerie van Buitenlandse Zaken naar VWS. Het vraagstuk kwam tot leven toen jurist Jeroen Pols, bekend van actiegroep Voor Waarheid (voorheen Viruswaarheid), eind 2020 een kort geding aanspande tegen de Nederlandse Staat. Uit de memo’s blijkt dat de ambtenaren, na overleg met de landsadvocaat, wisten dat de Staat handelde met “een wankele juridische basis” en weleens zou kunnen verliezen. De rechter in Den Haag bevestigde de lezing van Pols dat Nederland helemaal geen juridische grond had om van zijn vrouw en kinderen, die in Tanzania verbleven, een negatieve PCR-test te eisen voor terugkomst op Schiphol. “Voor een dergelijke plicht, geldend voor een Nederlandse onderdaan die wil terugkeren naar huis, is een deugdelijke wettelijke grondslag nodig, en die ligt niet besloten in artikel 53 of 54 Wet publieke gezondheid”, aldus de rechter.

Ondertussen bleef IPCR grote druk uitoefenen op Nederland. Nederland zwichtte hiervoor. “Met grote haast knutselden de ambtenaren in een week tijd wetgeving in elkaar waardoor de Staat toch aan de afspraken binnen de IPCR kon voldoen”, aldus Van den Bos. “Via drie lijnen werd ingezet op het veranderen van de wettelijke grondslag om inreizigers te kunnen verplichten een PCR-test te laten doen.”

In het eerste weekend van 2021 werd een spoedwetsvoorstel in elkaar gezet. Minister van VWS Hugo de Jonge zette een paar dagen later al zijn handtekening. Uit documentatie blijkt dat de ministeries er buitengewoon trots op waren. “Het wetsvoorstel was maandag 4 januari gereed. Dinsdagmorgen 5 januari een extra ministerraad. Woensdagmorgen advies van RvS (Raad van State – red.) binnen. Woensdag om 14:00 nader rapport gereed en voor ondertekening naar de Koning. Om 15:15 ingediend bij de TK (Tweede Kamer – red.). Donderdag om 10 uur behandeling in de TK, aansluitend stemming (144 stemmen voor). Vrijdagmiddag van 13.00 – 18.00 uur EK (Eerste kamer – red.) Aanvaard met grote meerderheid. Bijzonder om mee te maken: een wet in een week”, schrijft een ambtenaar.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *